22-06-2023 | Actueel
Een aannemer en een onderaannemer liggen in de clinch over problemen bij de gevelrenovatie van een gebouw van 19 verdiepingen.
(Deze aflevering van de rubriek de arbiter verscheen eind mei 2023 op Cobouw.nl)
Wat gaat aan dit geschil vooraf? Een aannemer krijgt de opdracht de gevels van een flatgebouw te renoveren. Dat is geen klein klusje. De gevelkozijnen van de begane grond tot en met de 19e verdieping moeten worden vervangen, net als het buitenblad, bestaande uit isolatie en stucwerk, en de binnenzijde moet worden afgetimmerd.
De aannemer doet zelf de montage van de 879 kozijnen. Die laat hij leveren, samen met de beglazing, panelen en hulpmaterialen, door een onderaannemer, voor een afgesproken bedrag van 643.000 euro. Helaas ontstaat er daarna tussen hen een conflict over de kwaliteit van de geleverde kozijnen, de aard, omvang en oorzaken van opgetreden vertragingen, de schade als gevolg van die vertragingen, wie voor die schade moet opdraaien en over de financiële afrekening van het werk.
De aannemer wijst naar de onderaannemer
Het werk loopt forse vertragingen op. Volgens de aannemer ligt dat aan de onderaannemer. Die zou zich niets aantrekken van het toch nauw luisterende leveringsschema. Bovendien zijn de geleverde kozijnen niet, zoals afgesproken, van het VKG-gecertificeerde merk K-VISION maar van een ander en niet-gecertificeerd merk.
Tot overmaat van ramp zijn ze zonder toestemming door een derde geproduceerd, in Polen. Daarom willen de opdrachtgever, een VvE, en de aannemer eerst aangetoond zien dat deze kozijnen gelijkwaardig zijn. Dit alles leidt tot grote vertraging en extra kosten.
Miljoenenschade?
Op basis van een boeteclausule over vertragingen uit het bestek komt de aannemer tot een vordering van ruim 2,5 miljoen euro. Mocht dat worden verminderd of afgewezen dan vraagt hij om aanvulling tot een schadevergoeding van ruim 1,4 miljoen euro, een bedrag dat hij uitvoerig specificeert. Omdat het zonder toestemming uitbesteden van werk aan een derde volgens de algemene voorwaarden van de aannemer beboet wordt met een bedrag ter hoogte van de overeengekomen prijs van dit werk, eist hij ook betaling gelijk aan de aanneemsom van 643.000 euro.
Volgens de onderaannemer liggen de vertragingen juist aan de aannemer zelf. Die is veel te laat begonnen met allerlei voorbereidingen en beschikt ook lange tijd niet over voldoende materiaal en monteurs. Van het leveringsschema is volgens de onderaannemer nauwelijks afgeweken en bovendien is daarover alleen afgesproken dat de onderaannemer zijn best zou doen. De boeteclausule over vertragingen uit het bestek betreft bovendien een afspraak tussen de aannemer en de VvE, die niet doorgelegd kan worden naar de onderaannemer.
Volgens de onderaannemer deugden de kozijnen
De geleverde kozijnen zijn volgens de onderaannemer van het overeengekomen profielsysteem Profine, dat in Duitsland wordt verkocht onder de naam Kömmerling en in Nederland onder de naam K-Vision. In beide landen worden ze geleverd in Kömmerling-beschermfolie. In een proefopstelling zijn ze goedgekeurd door zowel aannemer als opdrachtgever. Twijfel aan de kwaliteit is pas ontstaan door toedoen van de aannemer die dit goed uitkwam bij zijn verzoek aan de VvE om bouwtijdverlenging. Ze voldoen aan de VKG-eisen. De onderaannemer had dit snel kunnen en willen uitleggen aan de VvE, maar contact daarmee werd hem door de aannemer verboden. En hij had de aannemer bijtijds laten weten dat de productie door een Pools partnerbedrijf zou gebeuren.
De onderaannemer wil ruim 270.000 euro aan nog niet voldane termijnen betaald zien en daarnaast ruim 200.000 euro aan meerwerk cq. meer geleverde kozijnen.
Nul op het rekest
Vervolgens krijgt de aannemer nul op het rekest bij zijn vorderingen. De vordering van ruim 2,5 miljoen euro gaat van tafel, omdat de boeteclausule uit het bestek niet van toepassing is op de rechtsverhouding tussen aannemer en onderaannemer. De eis tot schadevergoeding van 1,4 miljoen euro achten de arbiters volstrekt onvoldoende onderbouwd. En ze beslissen dat toepassen van de algemene voorwaarden van de aannemer over het uitbesteden van werk in dit geval niet op zijn plaats is.
De onderaannemer heeft na enige verrekening wel recht op ruim 235.000 euro aan termijnbetalingen. Zijn meerwerkposten worden bij gebrek aan voldoende onderbouwing echter afgewezen.
Omdat de aannemer overwegend ongelijk heeft gekregen, moet hij de proceskosten en een tegemoetkoming in de juridische kosten van de onderaannemer betalen.
Meer over dit vonnis is te vinden op www.raadvanarbitrage.info, onder nummer 37283.
Ton Hesp