18-09-2024 | Actueel
Bij de oplevering van een bouwwerk gaat het risico voor dat bouwwerk over van de aannemer op de opdrachtgever, en wordt de aannemer ontheven van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever - kort gezegd - bij die oplevering redelijkerwijs heeft moeten zien (niet alle overeenkomsten en algemene voorwaarden hebben dezelfde tekst, maar de meeste komen zo ongeveer hierop neer, en dat is voor dit stukje voldoende om te weten). Die overgang van het risico en dat verval van aansprakelijkheid maken de oplevering tot het belangrijkste moment in het hele bouwproces.
Vanwege het verval van aansprakelijkheid van de aannemer voor gebreken die onderkend hadden kunnen worden bij oplevering, laat een opdrachtgever zich vaak bijstaan door een deskundige, omdat die meer verstand van zaken heeft en eventuele gebreken eerder zal herkennen. Anders dan in onze buurlanden, heeft die extra inspanning van de opdrachtgever onder de Nederlandse wet een averechts effect: volgens de parlementaire geschiedenis van het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:758 BW), mag de kennis van de deskundige namelijk worden toegerekend aan de opdrachtgever. Dat heeft tot gevolg dat de aansprakelijkheid van de aannemer niet alleen vervalt voor gebreken die de opdrachtgever bij oplevering zelf heeft moeten zien, maar ook voor gebreken die zijn deskundige toen heeft moeten zien, en dat zijn er waarschijnlijk veel meer. Zo wordt de opdrachtgever gestraft voor een onverplichte extra inspanning. Zoals ook in de juridische literatuur vaak is bepleit, voelt dat in veel gevallen niet rechtvaardig.
In een recent vonnis heeft een appelscheidsgerecht van de RvA geoordeeld dat de genoemde toerekening in de meeste gevallen niet plaatsvindt binnen het kader van de regelmatig gebruikte Algemene Voorwaarden voor Aanneming van Werk 2013 (AVA 2013). De juridische onderbouwing van die beslissing kunt u vinden in het vonnis via deze link